Welkom / Werk / Tekst / Links / Publicaties / Contact

Opening door Jan de Goede:


Om te beginnen, maak ik even een omtrekkende kunsthistorische beweging.

Natuurlijk bent U vertrouwd met het feit dat wij mensen met elkaar wedijveren. We willen ons van elkaar onderscheiden en doen dat door te excelleren, door beter te willen zijn dan anderen.

Stelt u zich nu de situatie voor rond 1300 in Italie toen Giotto zijn kunsten begon te vertonen door de oude schema’s van de Byzantijns/christelijke traditie te doorbreken, en levensechte taferelen ging schilderen. Zijn personages werden mensen van vlees en bloed, expressief in gebaar en gezichtsuitdrukking, ruimtelijk, in verhouding tot elkaar en het interieur, de architectuur en het landschap.

Vanuit ons perspectief is het allemaal nogal ‘primitief’, maar historisch gezien waren deze noviteiten van groot artistiek belang.

Giotto stond aan het begin van de ontwikkeling van een nieuwe, levendige, naturalistische stijl. Tijdens de rest van de eeuw ontstond er getouwtrek tussen de traditie en de nieuwe opvattingen, maar ongeveer vanaf de ontdekking van het perspectief, rond 1440 is de strijd beslecht ten gunste van de nieuwe stijl. Het was de moderne kunst van de 15e eeuw.

Als je als leerling geluk had, naar een stad te worden gestuurd naar een meester met belangrijke opdrachten, kon je in de werkplaats, de kerken en kapellen de nieuwe mode bewonderen. En de leerling trachtte zijn meester te evenaren en te overtreffen.

De kunstgeschiedenis is de vertelling van de ontwikkeling en vervolmaking van dit naturalisme. Het is het verhaal van de vernieuwingen in compositie, en ruimte-indeling, van stofuitdrukking, lichtbehandeling, beweging en wat dies meer zij.

Wat ik wil zeggen is dat de wedijver en de vernieuwingen die er het gevolg van waren, werden bepaald door het verlangen de artistieke en technische problemen op te lossen die door het esthetische ideaal van de tijd werden voorgeschreven.
Dit ideaal heeft naar mijn smaak met het werk van de Hollandse Meesters in de 17e eeuw zijn volmaakte vorm bereikt.

Laten we het, wat de kunstgeschiedenis betreft, verder kort houden. Met de Romantiek ontstond een nieuwe orientatie, met als centraal leerstuk de individualiteit van de kunstenaar. Opnieuw speelde de schilderkunst een cruciale rol in de ontwikkelingen, niet het minst door het oude ideaal vanaf het kubisme, effectief af te breken.

Wat we moeten vasstellen, denk ik, is dat de artistieke inventies in toenemende mate een doel op zichzelf zijn geworden, los van een esthetisch ideaal, een overkoepelend program. Onze artistieke vrijheid is inmiddels ongelimiteerd, maar er bestaat geen dwingend kriterium meer om een kunstwerk van een willekeurig ander werk te onderscheiden. De contemporaine kunst is zonder twijfel een swingend avontuur, maar ze is ongetwijfeld ook stuurloos, pretentieus en narcistisch. Generaliserend gezegd, is innovatie, vernieuwing, niet langer het effect van een artistiek streven, maar de dwang van een marktmechanisme. Het nieuwe is voor het einde van het seizoen passé.

Als het niet om vernieuwing gaat, waar gaat het in de kunst dan wel om. En dan ben ik eindelijk bij het werk van Marijke. Want allereerst wil ik graag optekenen dat haar werk zich volledig, maar dan ook volledig onttrekt aan de waan van de dag. Want dit werk staat niet onder het dictaat van de markt en de mode, van de vernieuwing en de vooruitgang, maar staat in het teken van het leven.

Voor u is dit wellicht de constatering van een onnozele evidentie. Voor mij is het steeds weer een wonder, dat me de ogen opent voor de zuiverheid van een oprechte artistieke ontvankelijkheid.

Ik heb niet de indruk dat Marijke bewust een esthetisch ideaal uitdraagt. Zij volgt haar intuitie en schildert wat haar boeit en wat ze mooi vindt. Juist dat betekent, dat haar werk in de diepte is gevormd door de traditie die ik u net kort schetste en het betekent dat die traditie, ondanks het tumult van de verwarring, een waarde vertegenwoordigt die nog steeds levensvatbaar is.

Het naturalisme van Marijke is zo oud als de minoische fresco's en in haar handen een universeel instrument om een nieuwsgierige betrokkenheid met het leven en de wereld vorm te geven.

Als we het formeel moeten zeggen bestaat het oeuvre van Marijke uit portretten, landschappen, stillevens, interieurs en wat ik bij gebrek aan beter gevelgezichten noem.

De stillevens en interieurs vindt zij in de dingen en de ruimte om haar heen, in de vertrouwdheid van haar eigen huis en atelier. Om zich heen bevindt zich ook het landschap dat ze schildert, rond het huis in Bargemon. Thuis is het de tuin, of het uitzicht op de tuin, of de luchten voor zover die zichtbaar zijn door de ramen van het atelier.

Marijke schildert meestal op een directe manier. We blijven de penseelstreken zien. En door die spontaniteit onstaat, samen met de hevigheid en helderheid van de kleuren, een grote levendigheid. In deze kleurenrijkdom en directe wijze van schilderen, vooral ook in de vroege portretten van haar kinderen, zie ik een duidelijke verwantschap met de Vlaamse schilder Rik Wouters. Ook hij schilderde direct in een levendige toets, de dingen om zich heen; talloze malen zijn interieur met geliefde vrouw, in een mooi kleed en een bos tulpen op tafel. Hier is het leven een feest. Dit alles is wat mij betreft een weerspiegeling van de levensvreugde en de levensvierende kant in het werk van Marijke.

Dit aspekt, wordt, naar mijn gevoel, niet zozeer overschaduwd als wel in balans gehouden door een tegenwicht. In veel schilderijen zinspeelt Marijke op de verhouding tusen binnen en buiten. In feite schildert ze een grens. We zien dat in de vorm van een massief gesloten gevel, of de half geopende luiken van verder ondoordringbare ramen. Een meer vloeiende grens komt meerdere malen voor, in de vorm van zacht bewegende vitrages in de zomerwind, of net niet gesloten of geopende gordijnen. Gordijnen hebben sowieso een prominente plaats in haar werk.

In deze werken proef ik een verwantschap met Edward Hopper. Door de stijl en de gevels die hij schilderde, maar vooral doordat hij zo indringend de existentiele eenzaamheid van de mens heeft geschilderd. Bij Marijke is dat zeker niet zo sterk het geval, maar door de indirecte thematisering van deze grens, ontstaat een tegenstelling tussen de beschutting en vertrouwdheid binnen en de gevaren en weerloosheid buiten.

Met deze metaforen en de vreugdevolle overgave van de kleur enerzijds, ontstaat de subtiele suggestie van een mogelijk onheil. In deze tentoonstelling krijgt dat uitdrukkelijk vorm in een verwijzing naar die andere grens, die de onherbergzaamheid van onze eindigheid markeert. Althans, zo beleef ik de verschijning van enkele grafstenen, die overigens, nogal in tegenspraak met hun functie, een merkwaardig lichtzinnig karakter vertonen.

De grens tussen binnen en buiten, wordt bij uitstek belichaamd door het huis. Bij nadere beschouwing is het huis, de onuitgesproken plek, het centrale onderwerp van Marijke. Niet zozeer omdat daar nu eenmaal wordt gewerkt, maar omdat daar op de eerste plaats wordt geleefd. Daarbuiten is de wereld. Het huis is een centrum, de centrale plek van het leven.

Het is ook, zeg ik zeer voorzichtig, de plek van de vrouw.

Buiten zijn de mannen, daar is de strijd.

Voor mij als man en arme intellectueel, is het werk van Marijke, als bezinning op het huis, de plek van geborgenheid en vertrouwen.

Als een oeuvre een zelfportret is, is het werk van Marijke het portret van die plek.